Akkerkool - Lapsana communis
Er zijn veel soorten onder de
composietenfamilie met gele bloemhoofdjes, en ze zijn lang niet allemaal uit
mekaar te houden. Maar deze is wel gemakkelijk herkenbaar aan het beperkte
aantal lintbloemen in zo'n hoofdje (gemiddeld 13).
De bladeren onderaan de
plant zijn liervormig, dat wil zeggen ze hebben een grote eindlob en een paar
kleine slippen. Naar boven toe is de bladvorm ongedeeld meer lancetvormig met
een getande rand en bovenaan zijn ze lancetvormig tot lijnvormig.
De typische vorm van de onderste bladeren |
Akkerkool, Lapsana communis, is zoals haar
wetenschappelijk soortnaam al vertelt, een heel algemeen voorkomend plantje.
Lapsana komt van het Griekse Ia(m)psanè,
een bij de Oude Grieken bekende moesplant, die zacht purgerend werkte. Het
woord staat in verband met lapadzoo (purgeren). Communis betekent gewoon of algemeen.
De hoofdjes van ongeveer 1 cm breed staan
op tamelijk lange stelen, waardoor ze samen een pluimvormige bloeiwijze geven,
die tamelijk open is.
De twee centimeter grote bloempjes zijn op
de foto’s te zien. De bloempjes zijn ook meestal gesloten. ’s Ochtends vroeg openen ze zich soms. Dit
gebeurt enkel en alleen met zonnig weer en ze sluiten zich altijd bij het
aanbreken van de middag. Met slecht weer openen de ‘tepels’ zich helemaal niet.
Akkerkool compenseert deze matigheid in vertoning wel door lang in bloei te
blijven. Hij bloeit van juni tot aan het
begin van de herfst. Als hij vervolgens afsterft in de winter, dan sterft hij
in zijn geheel af omdat het een eenjarige plant is.
De planten bevatten melksap. Dat is goed te
zien als je de stengel doorsnijdt. Dan merk je ook meteen dat de stengel hol
is. (zie foto)
Akkerkool verspreidt zich door zaad, maar
afwijkend van zijn familiegenoten (zoals de paardenbloem) hebben de zaadjes geen
pappus. Akkerkool heeft dus geen pluisharen om zijn zaad mee te verspreiden via
de wind.
De soort kan soms verward worden met de muursla,
maar deze soort heeft maar heel weinig bloemen in een hoofdje, namelijk vijf.
De soort is eigenlijk minder aan de akker
gebonden dan de naam doet vermoeden. Akkerkool komt ook in de stad voor. Akkerkool houdt van omgewerkte grond aan de
rand van struwelen en aan bosranden. Maar ik vond ‘m ook al op straat, op de
stoep, langs de kant van de weg.
Bij Pruisische apothekers stond de plant bekend
als papillaris (van het Latijnse papilla = tepel). Ze gebruikten de plant bij
ontstekingen.
Ook voor de mens heeft akkerkool zijn nut
bewezen. In de middeleeuwen verzamelde men akkerkool om het in een heerlijk omelet te gebruiken.
Het was een geliefde plukgroente. De jonge bladeren en scheuten kunnen ook als
spinazie worden klaargemaakt of gewoon rauw in de salades. De jonge
bladrozetten kunnen ook al geplukt worden. De bladeren hebben een nootachtige
smaak.
Het jonge, malse blad wordt gegeten in
salade of kort in de roerbak of pan als spinazie. De smaak is pittig als radijs
met een aromatisch bittertje.
De jonge scheuten en jonge, malse bladeren
kunnen worden gegeten als spinazie, worden verwerkt in salades en omeletten of
kort roerbakken. De smaak is pittig als radijs. De bladeren werken licht
laxerend.
In het Engels heet de plant Nipplewort (door de vorm van de
bloemknoppen). Ook bij ons wordt de plant in sommige streken tepelkruid
genoemd.
Disclaimer
bij het gebruik van deze blog:
"Wilde
planten in Brugge" is niet verantwoordelijk voor eventuele schade, van
welke aard dan ook, als gevolg van het gebruik van planten voor medische of
culinaire doeleinden. “Wilde planten in
Brugge” kan niet aansprakelijk gesteld worden voor aanspraken die voortkomen
uit de verkeerde determinatie van een kruid of het verkeerde gebruik ervan in
de ruimste zin van het woord. Dit artikel vervangt niet het deskundig advies
van een arts of een erkend fytotherapeut.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten